Wie zich wil verbazen moet eens vanuit Montenegro de toeristische route naar Kosovo nemen. De grenspost zit bovenop een berg, die zelfs nu nog besneeuwd is. En dat terwijl de lente op de Balkan allang is gearriveerd.
Veel bordjes naar die grensovergang staan er niet en daarom is het twijfelen of ik naar rechts moet afslaan of gewoon rechtdoor moet rijden. Ik besluit rechtsaf te gaan.
Na vijftig meter rijden zie ik twee zilverknopen staan en trap ik uit routine de rem in. Het maakt niet uit, want de agenten houden al een bordje omhoog en wijzen richting de berm. Braaf stuur ik mijn auto van de weg af, draai mijn motor uit, zet de muziek zachter en draai het raampje open.
Streng
De diender komt streng naar mij toe lopen en overdreven beleefd roep ik “good afternoon, sir, how are you doing?”. Als ik iets onnatuurlijk vind is het wel om mij voor te doen als Britse Amerikaan, maar dit is een beproefde methode: als de politie je stopt, moet je vooral niet de plaatselijke taal spreken.
Ik zie de politieagent verbaasd terugdeinzen. Hij had natuurlijk niet verwacht dat er in die Kosovaarse auto een Westerling zit. En nog wel zo’n keurige! Het duurt enkele seconden voordat hij wat terugzegt. Verder dan een “fine” komt niet uit zijn mond. Het strenge gezicht is veranderd in een vriendelijk jongensachtig voorkomen.
Dan lijkt zijn relaas te komen. Hij kijkt me aan, doet een stapje terug en roept: “Everything is ok?”. Ik kijk ‘m vragend aan. Everything is ok? Ik herhaal zijn woorden en concludeer dat er dus helemaal niks aan het handje is. “I can go?”, vraag ik lachend. Ik zet mijn motor aan, de radio harder en wil weer verder rijden.
Maar wacht eens, even voor de zekerheid vragen of ik zo goed rijd. Sir, is dit de weg naar de Kosovaarse grens? “Nee meneer, dan moet u omkeren en daar naar rechts.”